|
||||||||
Waar we de voorbije jaren een beetje gewend -en verslingerd- waren geraakt aan de samenwerkingen van de Britse gitarist met Daniel Kimbro, komt hij dezer dagen met een nieuwe plaat onder eigen naam en in bandformaat, mat Harry Harding als ritmesectie, Jodie Marie als vocale steun en toetsenist Jonny Henderson -bekend van bij Ian Siegal en Matt Scofield als klankbepalende en sturende figuur. Ik las ergens dat Harley een vollere, dikkere klank wilde invergelijking met zijn vorige werk en, na ampele beluistering van de plaat, kan ik alvast zeggen dat hij daarin met zekerheid geslaagd is: deze club speelt erg goed samen en legt de fundamenten waar op Harley’s zang -merkwaardig sterk- en gitaarspel -merkwaardig veelzijdig- het beste tot hun recht kunnen komen. Nu, als gitarist hoeft Martin Harley natuurlijk allang niks meer te bewijzen: hij is technisch erg sterk en hij kan verschillende stijlen schijnbaar moeiteloos opnemen. Dat hij zich op deze plaat in een paar nummers van de Coodercaster bedient, kan ik, als Cooderfanaat natuurlijk alleen maar toejuichen, maar het is niet dé essentie van de plaat.Die zit wel in de bredere aanpak, in de veelheid aan benadering en in de sterkte van de composities. Die zijn alle tien van Martin’s eigen hand en ze worden heel mooi aangekleed door het orgel- en pianowerk van Henderson en de meer dan degelijke ritmepartijen van Harding. Daarvan is de openende titeltrack al meteen een fraai voorbeeld: dit is stevige bluesrock, waarin drums, (slide)gitaren en Hammond beurtelings stevig in de clinch lijken te gaan. Met “Marguerite” wordt naar de Clapton-getinte ballad overgeschakeld en dat is meteen de aanleiding voor Harley om zijn slidespel nog een ietsje meer in de verf te zetten. In “Hotel Lonely” wordt meer richting funk gelonkt, terwijl “Brother” voor het eerst de Cooder-aanpak laat horen, zodat je eigenlijk alleen de stemmen van Bobby King en Terry Evans mist. Erg fraaie song is dat, erg goed gezongen ook, met de juiste dosis soul in de stem. “If Tears were Pennies” begint als een simpele countryblues, maar barst na een goeie minuut helemaal los in bijna-Hendrix stijl, terwijl “I’d Rather Be Lucky Than Rich” een eerbetoon is aan wijlen B.B. King, maar dan met Cooder-gitaarklank. Die is er onmiskenbaar nog meer in het instrumentale “Clarbeston Resonation”, dat zonder blozen naast de beste instrumentale stukken van live-versies van “Jesus on the Mainliine” van De Meester Zelve mag staan. Dat levert een flink contrast op met “Shanghai”, dat in een New Orleans-jasje gehesen is en waarop de hele band zich compleet kan laten gaan, iets wat vooral de vocalisten én pianist Henderson met veel verve doen. Daarna is het tijd voor de geheide radiohit “Putting Down Roots”, dat helemaal naast het betere rootsy werk van bv. wijlen Willy Deville thuishoort en dus voor radio gemààkt is; afgesloten wordt met het feestelijke en in gospel gedrenkte “The Time is Now”, een perfecte manier om de luisteraar met een heel fijn gevoel achter te laten en tegelijk, Harley zijnde, nog eens te laten horen hoe goed je wel bent als gitarist. Weerom een meer dan zomaar knappe plaat van een kerel die eigenlijk niks meer hoeft te bewijzen, maar dat toch molto con brio doet! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||